Ik heb altijd geweten dat kabouters niet bestaan. Met een beetje rekenwerk kan ik bewijzen dat het zo goed als onmogelijk is. Neem een gemiddelde paddenstoel. Dankzij het internet weet ik dat een vliegenzwam gemiddeld 12 centimeter hoog wordt.
Een uitgebreide literatuurstudie leert me dat deze mooie en kleurrijke woning voor onze kabouter minstens een verdieping telt: dus zes centimeter per verdieping. De deur is iets minder hoog dan het plafond, dus dat maakt de deur vijf centimeter. Door die deur moet een kabouter gemakkelijk kunnen binnenstappen … met puntmuts! Kabouters zijn dus gemiddeld 4 cm hoog, wat overeenkomt met de grootte van een muis. Een klein muisje! Wat die kabouter én het muisje maakt tot het ideale voedsel van katten, wezels, vossen, uilen en andere roofvogels.
Het is misschien daarom dat we geen kabouters meer zien: ze zijn allemaal opgegeten!

En toch bestaan ze …
In de Middeleeuwen leefden er hier en daar nog heel kleine mensjes. Het was een ras van mensen dat niet groter werd dan 15 centimeter. Wat dus wel héél mini is. Ze waren gebouwd als gewone mensen zoals jij en ik en noemden zichzelf “Bouters”. Ze leefden bij de mensen thuis waardoor ze beschermd werden tegen de gevaren van de natuur. Ze werden ook wel “arme mensen-slaven” genoemd. Rijke families hadden echte mensen als slaaf. Die hadden niets aan dat klein grut. Daarom wordt er niets verteld in de geschiedenisboeken over dit volkje. Geschiedenis gaat enkel over rijke mensen.
De arme mensen hadden Bouters als slaaf in huis. Het woord “slaaf “ zegt al voldoende: er werd niet goed gezorgd voor dit volkje. Meestal werd het vrouwtje of één van de kinderen gevangen gezet waardoor de rest van het gezin verplicht werd te werken in het huis: poetsen, koken, afwassen, kleren herstellen. De meeste Bouters kwamen om door honger, werden platgetrapt of werden verslonden door de hond van de meester. En zo verdwenen de Bouters in de loop van de geschiedenis uit onze samenleving.
Maar niet allemaal. Een aantal gezinnen wist te ontsnappen en vluchtte naar het verre Noorden. Daar waar er onmetelijk grote bossen zijn: ver weg van de mensen. Daar gingen de Bouters anders leven zodat ze nooit meer gezien zouden worden: ze gingen ondergronds leven en kwamen enkel nog maar ‘s nachts buiten. Generatie na generatie gingen de Bouters er anders uitzien doordat ze hun hele leven onder de grond vertoefden. Ze liepen ietwat voorovergebogen zodat hun lange armen bijna de grond raakten waardoor ze heel snel door hun tunnels konden rennen. Hun ogen werden ook groter zodat ze zelfs bij schemerlicht goed konden zien. Daardoor kunnen ze nooit meer overdag buiten lopen: het zonlicht zou ze verblinden. Hun haardos was intussen niets meer dan een beetje stoppels: tussen haar blijft steeds aarde en modder hangen.
Halfweg de twintigste eeuw werd er iets door de mensen uitgevonden en gebouwd waardoor de Bouters de kans kregen terug te keren naar onze bewoonde wereld zonder dat ze ooit gezien zouden worden: autosnelwegen! Vele autosnelwegen hebben namelijk een middenberm waar nooit iemand komt. Onder die middenbermen hebben de Bouters de laatste vijftig jaar een netwerk uitgebouwd waardoor ze zelfs in ons land wonen. Waar autosnelwegen samen komen ontstaan er soms hele gebieden die afgesloten zijn van de bewoonde wereld. Onder die gebieden bevinden zich Bouterdorpen en -steden. De Bouters noemen deze steden “nesten” en de huidige hoofdstad Cetrix “het Moedernest”.
Maar waarom willen die Bouters terugkeren naar onze bewoonde gebieden?
Wel, de Bouters zijn er altijd van overtuigd geweest dat er nog andere Bouters ontsnapt zijn aan de mensen. Ze zijn dus op zoek naar hun Verloren Volk.

Prins Kross besloot dat het maar eens tijd werd om afscheid te nemen van de hele bende. Met een feestje natuurlijk. Hij werd niet voor niets de Party Prins genoemd. De reis vanuit de voorpost naar het Moedernest duurt voor een doorsnee Bouter minstens vijf nachten. Tel daarbij de drie nachten van het Kampioenschap en de terugkeer. Hij zou zijn vrienden heel wat nachten moeten missen. Hij zuchtte.
Maar door de gedachte aan zijn nieuwe transportmiddel verdween zijn sombere bui. Die bolleboos van een Biks had het toch weer mooi geregeld: met zijn nieuwe racer en zijn kijkpot zou hij het Moedernest in twee dagen of nachten kunnen bereiken. Tijd zat, dacht Kross en hij huppelde naar de grot van de Gordijnenheks.
Kross stapte de grot binnen en stopte meteen: hij kwam hier al maanden en nog steeds overviel hem dit griezelig gevoel. Wie verzint het om zijn woning te laten ingroeien onder een bos van varens. Varens hebben hele lange draderige wortels die met duizenden uit het plafond lijken te komen. Samen vormen ze een wand van vale stoffige gordijnen die nooit stoppen met bewegen. Steeds gaat er een lichte golfbeweging door die gordijnen alsof er leven in zit. Alle geluiden klinken er anders dan normaal. Kross baande zich voorzichtig een weg door de gordijnen. Er leek geen einde aan te komen. Misschien ontmoette hij vandaag wel de heks.
“Krooooooss”, riep een stem links van hem.
“Ging je vertrekken zonder gepast afscheid te nemen van je vriendjes?”. Het was Amal die riep.
“Tijd voor een feestje”, zei Hyra glimlachend en trok Kross verder een brede gang in. “Maar eerst moet je nog naar Biks: hij wacht op jou. Hij heeft de racer afgewerkt en zal je waarschijnlijk de laatste instructies willen meegeven: dat ding gaat super hard en zeker met die … “.
“Kwek dicht”, zei Archi en gaf Hyra een flinke tik tegen haar schouder. Dat had Archi niet moeten doen: razendsnel had Hyra de magere Archi bij zijn voeten gegrepen, omgedraaid en met een paar stevige knopen opgehangen aan de wortels van de varens. Archi bengelde ondersteboven en brulde als een bronstige beer. De rest van de bende lag plat van het lachen op de grond. Kross keek rond en genoot van het gezelschap van zijn vrienden.
Hyra, het zwaargebouwde meisje, kon met één arm wel tien Bouters tegenhouden.
Archi, het kleine stumpertje met zijn flaporen had de meest knappe bouwsels verzonnen en laten ingroeien.
Voor Amal bestond er geen dier dat hij geen kunstje kon aanleren.
En dan was er nog Biks: de bedenker en bouwer van de water-aangedreven zaagmachine, de rookstam, de kijkpot en de racer.
“Oeps, vergeten. Sorry mannen, ik moet eerst naar Biks. Zet de drank alvast klaar en doe me een plezier: vraag aan de Gordijnenheks of ze een glaasje meedrinkt. Ik zie jullie straks!”
Kross haastte zich door de gang naar de Werkplaats. Daar stond Biks gebukt te sleutelen aan de nieuwe racer. Achter hem stond een prachtige maar levensgevaarlijke wezel. In elk nest liep er wel een Bouter die een been of een arm verloren had aan zulk een wezel en nu stond er zo eentje achter Biks.
“Bieeeeeeks”, brulde Kross en hij sprintte over het brugje de Werkplaats in.

Biks was de Bouter die ervoor gezorgd had dat de inwoners van deze voorpost zich binnenkort overdag buiten konden wagen. Wanneer een Bouter namelijk in het zonlicht terecht komt, wordt hij dusdanig verblind dat hij de eerste nachten helemaal niets meer ziet in het schemerdonker of in de ondergrondse gangen, pleinen of zalen. De ogen van de Bouters waren in de loop van de laatste honderden jaren zo aangepast dat ze maar een klein beetje licht nodig hadden om in de donkere ondergrondse hallen te kunnen zien. Het licht van één vuurvliegje was voor een Bouter al voldoende om een hele gang te verlichten. Maar dankzij de kijkpot van Biks werden de ogen van Bouters beschermd tegen het vernietigende licht van de zon. Niet dat alle Bouters hier een kijkpot hadden. Nee, Biks had er nog maar zes gebouwd.
Het materiaal was moeilijk te vinden en was zo hard dat het dagen duurde vooraleer Biks met zijn water-aangedreven zaagmachine het materiaal in de gewenste vorm had gebracht. Biks was op dit idee gekomen toen hij de ingegroeide glasscherven van Archi bewonderde. Archi liet namelijk glasscherven meegroeien in het plafond: hierdoor lekt het plafond minder en wordt het licht als het ware gefilterd wanneer het binnen schijnt. Biks had ontdekt dat hij door die bruine scherven naar de zon kon kijken zonder verblind te worden. De nachten daarna waren Biks en Kross op zoek gegaan naar het bruine glas. Na heel wat nachten zoeken hadden ze een reusachtige bruine glazen holle tak gevonden die gevuld was met een vloeistof die rook als de nectar die de Gordijnenheks brouwde. Amal had met zijn das een gang gegraven om deze glazen tak tot in de Werkplaats te krijgen. En sindsdien probeert Biks materiaal voor kijkpotten te zagen uit dat mega grote bruine ding.
Biks had nog meer uitvindingen op zijn naam staan: de rookstam had hij bijvoorbeeld samen met Archi ontwikkeld. Ze hadden stukken holle pijp laten meegroeien in de stam van een jonge eik. Zo konden ze vuur onder de eik maken en de rook werd afgevoerd door de rookstam. Niemand zou ooit de rookwolk ontdekken die opsteeg tussen de bladeren van de eik. En door het bruine glas konden ze nu zelfs kijken naar het vuur!
En dan was er nog de racer: iedereen kent de houten sledes die mollen meeslepen wanneer je op tocht gaat naar een andere nest: ze zijn traag en oncomfortabel. Daarbij hing je achter een mol waardoor je nauwelijks zag waar je heen ging en waardoor je overgeleverd was aan het humeur van een worstvormige hoop pels met veel te kleine pootjes. Biks had een nieuwe slede gemaakt, de zogenaamde “racer”, die vóór de mol werd ingespannen en waardoor je meer controle kreeg. Dit betekende een enorm voordeel in tijd en snelheid. Kross en de bende hadden in een uithoek van de voorpost een heel circuit uit laten graven zodat Biks de racers kon verbeteren en de rest van de bende hun stuurtechniek kon verfijnen. Zo hadden ze vrij snel ondervonden dat de manier hoe je de bochten aansnijdt heel belangrijk is voor je snelheid.
Toen deze racers voor het eerst verschenen in de voorpost stuitten ze op heel wat verzet van de lokale Bouters. Maar al snel ontdekte iedereen de voordelen en stapten ze over naar dit nieuwe vervoermiddel. Later werden een aantal van de hoofdtunnels op aanraden van Archi aangepast zodat de racers nog hogere snelheden konden halen. Een koerier had ook al racers in andere posten, richting Moedernest, gesignaleerd. Goede ideeën worden namelijk snel overgenomen.

“Bieeeeeeks”, bleef Kross schreeuwen toen hij naar hem toe rende. Biks draaide zich om en zette grote ogen op.
“Wat doe jij nu? Amal heeft weken gewerkt om die wezel tam te maken en nu jaag jij dat beest de stuipen op het lijf? Of ben je zo wanhopig voor het Kampioenschap dat je jezelf opoffert aan de eerste wezel die ooit een racer gaat aandrijven? Zeg het maar …”
Kross deed er ondertussen alles aan om zijn vaart te stoppen, struikelde, viel en botste tegen de wezel aan die verbaasd en met enig onbegrip naar Kross keek.
“Optie twee dus”, sprak Biks droog, “dan zal je toch een andere wezel moeten zoeken om je op te vreten: deze heeft geleerd om in ruil voor woelmuizen heel hard te lopen achter deze racer.”
“Jaaa, ‘t is al goed”, murmelde Kross toen hij recht krabbelde van tussen het gereedschap. “Vertel me maar snel waarom ik naar hier moest komen: er wacht namelijk nog een feestje op mij. Trouwens: je had mij een snellere racer beloofd maar je hebt nooit iets gezegd over een snellere mol.”
Biks keek een beetje verveeld naar de grond en zei: “ik zat aan mijn limiet wat betreft de oude racer: de meeste aanpassingen leverden weinig tot geen snelheidswinst op. Maar ik had jou een snellere racer beloofd voor het Kampioenschap. Amal kwam toen met het idee om de mol te vervangen door iets sneller en laat hij nu net bezig zijn met het trainen van een wezel. Daarom heb ik deze racer gebouwd: hij is wel een stukje langer door de kooi en door het magazijn voor de woelmuizen. Dit maakt hem waarschijnlijk iets moeilijker te besturen in de bochten.”
“Kooi? O, dat raster achter het zitje van de Bouter?”
“Inderdaad. Wezels zetten nu eenmaal graag hun tanden in alles wat maar op vlees lijkt, ook Boutervlees. Vraag maar aan Kabukke zijn vader.”
“Oké. Wie heeft hem getest? Jij?”
“Nog niemand. Hij is eigenlijk nog niet helemaal klaar. Ik moet nog een paar dingen aanpassen en dan kunnen we gaan testen.”
“Nog testen”, Kross sprak steeds luider en luider, “mijn vader en zijn hele gevolg zijn twee nachten geleden al vertrokken. Ik ging er vanuit dat ik een paar nachten ging winnen door al die aanpassingen die je beloofd had en nu moeten we nog gaan testen? Trouwens, iedereen staat klaar om nog eens stevig te vieren, mij een laatste handdruk of knuffel te geven. En nu blijkt dat ik nog niet eens een racer heb die in die korte tijd in het Moedernest raakt.”
Na een korte stilte ging hij verder: “Maar wat maakt het uit: ik wordt daar toch vernederd. Het is niet eens zeker dat ik al jouw gadgets mag gebruiken bij de wedstrijden. En wie gaat me dan weghouden van de laatste plaats? Alle andere prinsen en prinsessen zijn al maandenlang aan het oefenen en trainen. En ik heb mijn tijd hier verloren met het verzinnen van strategieën en hulpmiddelen, met racen en een beetje feesten. Als ik niet win geeft de Grote Raad ons nooit toestemming om op Ontdekkingstocht te gaan. Dat is nog nooit gebeurd!” Kross zuchtte en staarde naar het water onder de brug.
Biks kwam wat dichterbij en zei op een zachte toon: “Misschien vindt de prins die wint jou wel leuk en kiest hij jou om een nieuw nestje te beginnen. Knapperd!”
Biks begon hard te lachen en Kross keek hem boos aan. Maar al snel verscheen er een glimlach op zijn snoet en lachte hij al even hard als Biks.
“Kom, laten we gaan feesten in het Gordijnenhol. Iedereen wacht. Ik vertrek morgen met je nieuwe racer. In de geschiedenisboeken kom ik sowieso. Als de Bouter die een tocht van vijf nachten in twee nachten heeft afgelegd of als de eerste Bouter die opgegeten werd door de mol van zijn racer. Feeeeesteuh!!”

De reis van Kross verliep vlot: de nieuwe racer was een succes. Hij ging ongelofelijk snel en was gemakkelijk te besturen. Doordat Kross vóór de wezel zat, had hij perfect zicht en kon hij de racer vlot door de bochten sturen. Na een dag reizen was hij bijna halfweg. Dat was het voordeel van overdag reizen: alle tunnels waren zo goed als verlaten zodat de wezel zijn hoge tempo kon aanhouden. Het begon nochtans slecht: het eerste uur had hij bijna de hele tijd achter zulk een ouderwetse mollenkar gehangen. De gangen waren te smal om te passeren en de parallelle gang was afgesloten door een instorting. Hij had er even aan gedacht die Bouter zijn slome mol aan zijn wezel te voeren. Dan had hij twee vliegen in één klap: zijn racer was weer “bijgetankt” en hij had vrije doorgang. Maar dat ging compleet in tegen Kross zijn opvoeding. In zijn achterhoofd hoorde hij zijn vader het Bouter-moto voor de zoveelste keer herhalen: “het is al erg genoeg dat de hele natuur ons probeert op te eten en uit te roeien, dat wij ze niet moeten helpen door elkaar kapot te maken!”
Dus had Kross geduldig gewacht totdat hij voorbij de mollenkar kon en was daarna volle vaart verder gegaan. Aan het einde van de eerste dag was hij even gestopt om de wezel te voederen. Biks had een ruimte gemaakt tussen de wezel en Kross waarin een klein voorraadje woelmuizen stak. De kooi met muizen zorgde ervoor dat de wezel gemotiveerd was om hard te lopen en het beschermde de chauffeur tegen de vlijmscherpe tanden van de wezel. Het was niet de bedoeling dat de Bouter ging dienen als voedsel voor het rijdier.
Kross had de hele dag rond gereden met een flinke glimlach op zijn gezicht: het feestje in het Gordijnenhol was mega! De muziek was fantastisch: het lijkt dat er Bouters zijn die overal muziek kunnen mee maken. Alsof de muziek in hun bloed zit en er via elke lichaamsholte uit probeert te komen. De 3 Kadrei–zusjes zongen, knorden en smoften de grootste hits en Toone was er in geslaagd om met een paar simpele beukennoten, wat spinrag en een slakkenhuis iets te maken dat de hele grot deed beven. Kicken! En dan de Gordijnenheks. Wat een openbaring: wat kon die dansen en draaien met haar ko … Aan het einde van het feest verdwenen Archi en Hyra tussen de wortels van de varens en waren nergens meer te bespeuren. Dat wordt nog maanden roddelen.
De tweede dag moest hij steeds denken aan het Kampioenschap. Elke Bouter werd opgevoed met de verhalen over die Kampioenschappen. Hoe vijftig jaar geleden de stamhoofden besloten om elk seizoen een nieuw stukje land te verkennen. Op zoek naar de Verloren Bouters.
Hoe ze hun routes natekenden op houten tafels. Minstens één tafel per tocht. De tafels werden tegen elkaar geschoven en vormden zo de bekende wereld van de Bouters. Ondertussen was hun wereld al honderden tafels groot. Naar het schijnt was de Kaartengrot in Cetrix de grootste grot die er ooit bestaan heeft. In het begin was het simpel: de volgende tafel werd vooraan, achteraan, links of rechts bijgeschoven. Daarna werd het steeds complexer: zo ontstonden de eerste lussen maar ook de eerste verhalen zoals dat van N’do de Ontdekker. Hij was tijdens zijn Ontdekkingstocht op een vreemd gangenstelsel gebotst en was er van overtuigd dat hij het Verloren Volk gevonden had. Hij en zijn groep volgden de gangen en ontdekten een nieuwe Bouter-gemeenschap. Hij stapte vol trots naar de eerste Bouter die hij zag en stelde zich voor als N’do de Ontdekker. Waarna deze Bouter de hele gemeenschap optrommelde en er een groots volksfeest losbarstte. N’do stuurde een boodschapper met het grote nieuws richting Cetrix, het Moedernest. De pas ontdekte Bouter-gemeenschap stuurde op haar beurt een boodschapper naar haar moedernest. Toen beide boodschappers met verschil van een paar uren arriveerden in Cetrix was de eerste lus op de Grote Kaart geboren en werd N’do een legende.
Volgens de verhalen werden er in de loop van de geschiedenis bruggetjes gebouwd over de tafels om de binnenzijde van deze lussen bereikbaar te maken. “Kwatch”, zei Archi altijd, “je kan toch onder een tafel doorkruipen!”.
Om er voor te zorgen dat de meest geschikte prins op tocht vertrok werden de Kampioenschappen verzonnen. Daar nemen de jongste prinsen en prinsessen het tegen elkaar op in een aantal disciplines. De winnaar vertrekt met zijn delegatie op tocht. Een ontdekkingstocht om onbekend gebied in kaart te brengen … op een tafel.
Zijn vader was ook één van de winnaars geweest. Vanaf de buitenpost van zijn grootvader was hij vertrokken om zijn eigen nest te stichten. Drie maanden had hij met zijn gezelschap rondgedoold. Volgens de verhalen was hij erin geslaagd de Grote Kaart met drie tafels uit te breiden. Maar het deed Kross allemaal een beetje pijn. Kross en zijn vrienden waren al een hele tijd geleden begonnen met de voorbereiding van hun grote Ontdekkingstocht: zo was Amal begonnen met het kweken van massa’s mollen en Biks en Archi had een mengsel bedacht om wortels sneller te laten groeien om zo het ingroeien te versnellen. Hij en Hyra hadden al een paar tochten gemaakt voorbij de Buitenpost en hadden reeds uitgemaakt welke richting ze uit gingen. Als ze zouden vertrekken!
Maar we gaan nooit vertrekken, bedacht hij, alle wetten van de natuur staan garant voor mijn mislukking: ik ben niet sterk, niet snel en al zeker niet handig. Het enige dat ik echt … maar dan ook écht goed kan is … feesten. Een discipline die jammerlijk niet opgenomen is bij de Kampioenschappen. En ik heb ze allemaal misleid, enthousiast gemaakt voor iets dat nooit gaat komen. Het humeur van Kross was helemaal overgeslagen: van de goedgemutste nagenietende Party Prins tot één brokje ellende dat met een rotvaart richting moedernest Cetrix vlamde.
De ellende werd nog groter toen de racer in volle vaart een mollenkar ramde waardoor de mol in het bereik van de wezel terecht kwam. De wezel aarzelde niet en beet de mol met een snelle beet dood. Kross kon de dode mol nog snel uit het bereik van de wezel sleuren om het tafereel niet nog erger te maken. De bestuurder, een oude Boeter, kwam beteuterd naast Kross staan. “Frijden met kwezels is problemen soeken hee!”, zei de ouderling in zijn typisch taaltje. “Komt ge mee? We knakken eerst nog een knoeperd en beginnen tan aan de sjtallen.”
Kross zijn brein draaide op volle toeren: hoe kon hij hier onderuit geraken? De gebruikelijke vergoeding voor een mol was een week dienstarbeid. Maar Kross had geen week, hooguit een paar uur.
In het land der Bouters bestaat er geen betalingssysteem of munteenheid. Het hele Bouter-systeem is gebaseerd op ruilhandel: als je iets wil, moet je er iets anders voor in de plaats geven ruilen of je werkt ervoor: de zogenaamde dienstarbeid. Het is niet ongewoon dat je een nachtje bij de Boeter werkt in ruil voor voedsel of dat je gangen graaft en onderhoudt in ruil voor kleding of een mooie ketting. Enkel de koning en zijn gezin kunnen rekenen op vrij voedsel van de gemeenschap en vrij onderhoud van hun stallen. Zijn vader zei steeds dat dit ook een vorm van ruilhandel was: “wij krijgen voedsel in ruil voor de organisatie van het Nest en de jaarlijkse Nestfeesten én voor de vertegenwoordiging in de Grote Raad.”
Het binnenhalen van een Grote Ontdekkingstocht betekent heel veel voor een nest: meer doorgangers, meer overdagingen, meer vraag naar transportdieren en voertuigen, … . Allemaal elementen die een nest hielpen om te groeien.
Maar als Kross hier de hele week zou werken, was de kans op een Grote Ontdekkingstocht onbestaand.
Ruilen? Kross had waardevolle dingen liggen in zijn racer. Maar het zou hem nooit lukken om de Boeter wijs te maken hoe uitzonderlijk een kijkpot was of hoe sterk het touw van Biks was. Woelmuizen waren enkel nuttig als je een k…wezel gebruikte voor je racer in plaats van een mol.
“Beste vriend”, zei Kross op een rustige en voorname toon, “ik ben een prins die op weg is naar Cetrix voor het Kampioenschap van morgen. Ik beloof je dat ik volgende week terugkeer en een hele week voor je kom werken!”. “Sjal wel”, zei de Boeter, “en ik ben koning Knapperd en ik sjeg je dat we eerst een knoeperd knakken en dat jij mij daarna een hele week gaat helpen. Nu!”.

“ … alle gezanten die hierheen zijn gekomen vanuit alle uithoeken van ons Bouterrijk. Jullie werden gekozen op basis van de ligging van jullie nest. Het is nu aan jullie om te bewijzen wie het meest geschikt is voor de Grote Ontdekkingstocht. We beginnen met …”
Kross trok zijn ogen verdwaasd open en had even moeite om zich te oriënteren. O ja … de Grote Zaal in het Moedernest.
Kross had uiteindelijk de Boeter kunnen overtuigen door zijn prinselijke ketting met de blauwe steen uit zijn reistas te halen. “Beste koning Knapperd”, sprak Kross, “bewaar deze ketting voor mij en ik keer volgende week terug om jou te helpen. Op mijn woord van prins.” De Boeter zette een stap achteruit en stamelde: “Sjakker de sjak! Ik wist niet … maar … geen probleem, sjijne zemajesteit. Tot tot folgende week.“ Kross wachtte niet langer, sprong op zijn racer en vervolgde zijn weg naar Cetrix. Hij arriveerde een paar uur voor het begin van de ceremonie. Hij had geen tijd gekregen om uit te rusten: hij werd gewassen en aangekleed onder het permanente gedram van zijn vader. Toch normaal dat een Bouter dan in slaap valt wanneer hij in een stoel gaat zitten.
“Willen de tien prinsen naar voren komen met hun ketting en zich voorstellen aan de Grote Raad?”, sprak de ceremoniemeester. Tien totaal verschillend geklede prinsen wandelden richting podium. Ze stapten een voor een het podium op en gingen op één rij staan, met hun gelaat naar het publiek. Voor het podium zaten de leden van de Grote Raad en daarachter zaten de tien verschillende delegaties. Wat een ernstige gezichten, dacht Kross. Enkel het gezicht van de prins links van hem kon hij niet zien door de grote kap die het grootste deel van het hoofd bedekte.
De eerste in de rij zette een stap naar voor, hield de ketting met de blauwe steen voor zich en sprak “Bangels uit Macha”. Daarna zette hij een stap achteruit. Waarna zijn buur naar voren stapte, de ketting toonde en zich voorstelde. Zo gingen ze het hele rijtje af totdat Kross als voorlaatste naar voren stapte en zei: “Kross uit Grezzels. Mijn ketting kan ik niet laten zien want ik heb ze gisteren tijdelijk geruild voor een week dienstarbeid.” Kross twijfelde of hij nu een stap naar achter mocht zetten en bleef staan.
Na een korte stilte in de zaal begon het geroezemoes. Hij zag de raadsleden vragend rondkijken en de leden van zijn delegatie ineenkrimpen. Zijn vader gaf geen krimp, stond op en stapte met een uitgestreken gezicht richting podium. Kross voelde in zijn gedachte hoe hij bij zijn oor van het podium gesleept ging worden. Weeral!
Zijn vader stapte op het podium, legde zijn arm rond de blozende en bevende Kross en keek naar de Grote Raad. “Ik, koning Gideon van Grezzels, verklaar dat dit mijn zoon Kross is en dat hij Grezzels gaat vertegenwoordigen tijdens de proeven. Ik kan u tevens verzekeren dat hij er in het dagelijkse leven minder rood uitziet.”
Kross voelde de spanning uit de zaal wegebben en zag hoe iedereen richting Grote Raad keek. De raadsleden knikten minzaam, de ceremoniemeester keek opgelucht en ging verder met de ceremonie.
“Deze tien prinsen gaan onderling uitmaken wie het meest geschikt is voor de Grote Ontdekkingstocht van dit seizoen. Onze prinsen worden getest aan de hand van een aantal wedstrijden. Deze wedstrijden staan voor de belangrijkste vaardigheden waarover de toekomstige leider van een Tocht moet beschikken: snelheid, behendigheid, navigatie en kennis van de natuur. Na de eerste drie wedstrijden bepalen de respectievelijke totaalscores welke vijf van de tien prinsen doorgaan. Deze prinsen worden de dag daarna in onbekend gebied achtergelaten. De eerste prins die deze Grote Zaal bereikt wordt de leider van de volgende de Grote Ontdekkingstocht. De nacht daarop zal de winnende prins zijn gemaal kiezen om hem bij te staan. Daarna krijgt dit koppel de middelen en Bouters om zijn Tocht te organiseren en uit te voeren. De toekomst van ons volk en het Verloren Volk rust vanaf dan op hun schouders.”

Na twee wedstrijden stond Kross op de plaats die hij verwacht had: de tiende en dus laatste plaats. Hij had zijn lot niet meer in eigen handen. Zelfs al won hij de race, hij was afhankelijk van de resultaten van de andere prinsen.
Bij de eerste wedstrijd moesten de prinsen een reeks van grotten doorlopen. Snelheid speelde geen rol. In elke grot werden de prinsen geconfronteerd met een dier of plant. Telkens kreeg de prins een vraag en een opdracht. Kross bakte er niets van: hij was zo gewend om op zijn vrienden te rekenen waardoor hij geen enkele vraag correct kon antwoorden. Hoe kon hij weten hoelang een mol zijn jongen zoogt of hoe het de silhouet van een uil bij maanlicht eruit ziet. Bij de opdrachten liep het iets vlotter. Dat vond hij tenminste. Achteraf bleek dat de juryleden niet dezelfde mening waren toegedaan: Kross werd voorlaatste.
Tegen de tweede wedstrijd had Kross het meest opgekeken: kiezelslingeren. Bouters gebruiken deze manier van stenen werpen sinds het begin van hun bestaan als verdediging en als jachttechniek. Daarvoor heb je een gevlochten koord nodig met in het midden een breder stuk waarin je een kleine kiezel kan plaatsen. Door snel met het koord te zwaaien en het aan beide uiteinden vast te houden kan je snelheid maken. Wanneer je een uiteinde loslaat wordt de kiezel gelanceerd. De kunst van het kiezelslingeren zit in de combinatie van nauwkeurigheid en het kiezen van de juiste lengte van de slinger en zijn omwentelingssnelheid. Bouters moet ook onder de grond hun slinger kunnen gebruiken en daar heb je niet altijd voldoende ruimte om de volledige lengte van je slinger te gebruiken.
De slingerwedstrijd was opgedeeld in twee grote delen: kiezelslingeren op korte afstand in het schemer en in het donker. Hier was vooral je reactiesnelheid belangrijk. Het andere deel werd gespeeld in een grote grot en over grote afstanden. Ook hier werd er in het schemer en in het donker gespeeld. Snelheid speelde hier weinig rol, nauwkeurigheid des te meer.
Hyra had weken en weken met Kross geoefend. “Je moet één met je slinger worden”, had ze gezegd. Of “je moet voelen naar waar je kiezel gaat”. Kross had in al die weken nooit iets gevoeld. De kiezels bleken een eigen wil te hebben en zij leken het traject te kiezen. Niet Kross.
Zijn eerste worp was meteen raak. Het getroffen jurylid werd voor verzorging afgevoerd. Daarna vond Kross het raadzamer om zijn slinger op te bergen en deze test te laten voor wat hij was. De derde test, de race, zou bepalen of hij meteen naar huis mocht of dat hij zou blijven.
Hij stond met zijn racer in de catacomben van de Arena. Nu ja, in een van de tien gangen naast de Eerste Grote Poort. Iedereen kende de Arena via de verhalen. De Arena was een gigantisch grote rechthoekige grot. Aan elke korte zijde van de rechthoek was een Grote Poort: de Eerste en de Tweede Grote Poort. Aan de lange zijden waren hoge muren opgetrokken met daarboven een hellend vak waar het publiek kon staan. Naast de Eerste Grote Poort waren zowel links als rechts vijf kleine poortjes die elk een smalle gang afsloten. De hele ruimte werd schemerig verlicht door een gigantische groot cocon-vormig volume dat aan het plafond was gegroeid door een netwerk van boomwortels. Het gaf een heel zacht pulserend licht. Amal beweerde dat het om een kolonie vuurkevers ging. Een zwerm vuurvliegjes was volgens hem onmogelijk: je kan nooit zulk een zwerm samenhouden zonder dat ze elkaar opvreten. En vuurwormen wegen te zwaar om dergelijke constructie aan het plafond laten in te groeien.
Het was ook Amal die het span mollen dat achter zijn racer liep had geselecteerd en getraind. Het was een vader met zijn drie zonen. Mannelijke mollen zijn het snelst en in de hiërarchie van de mol is de vader heel belangrijk. Wanneer de vader weet wat hij moet doen, dan is het risico op verwarring klein. Maar het blijven natuurlijk mollen: kleine oogjes met nog veel kleinere hersenen. Het grote nadeel aan mannetjes is dat ze heel wat meer eten dan wijfjes. Of je hebt meer voedsel nodig of je bereik is een stuk kleiner. Mannetjes waren niet echt praktisch, behalve voor koerierdiensten en wedstrijden. Wijfjes werden voor grote afstanden en graafwerken ingezet. Daarom zijn zij het talrijkst vertegenwoordigd in de stallen van de Boeters.
De delegatie van zijn vader had Kross zijn racer meegebracht vanuit Grezzels. De wedstrijdleiding zou de nieuwe racer met de wezel nooit toelaten. Hij was al blij dat het racer-systeem van Biks, waarbij de mollen achter de bestuurder liepen, was toegelaten naast de klassieke sledes. Bij de racer van Kross liepen er drie mollen in lijn achter hem. De prinsen mochten maximaal vier mollen inspannen: twee maal twee naast elkaar of allemaal op een rij. Elke prins kon dat vrij bepalen. Na heel wat testen hadden Kross en zijn vrienden besloten voor deze opstelling te kiezen. Een vierde mol zorgde niet voor genoeg extra snelheid om de hinderlijke extra lengte te compenseren. Wanneer de mollen in lijn liepen was het span heel wat smaller, wat het mogelijk maakte om zich door kleine doorgangen te manoeuvreren. Ronbin, Kross zijn jongste neefje, was die nacht al op verkenning geweest en wist te vertellen dat het niet allemaal klassieke sledes waren. Er waren nog drie racers waarbij de mollen achteraan liepen. Alle drie hadden ze een span van vier mollen die twee per twee liepen.
Kross kreeg het signaal dat hij zich moest voorbereiden op de start. Hij stapte in zijn racer en wreef vader mol eens goed over zijn snoet. Hij was er klaar voor! Kross stond voor het donkere gapende gat van een van de tien tunnels. Tunnels die in de Arena uitkwamen. Het was van belang om bij de eersten uit de tunnels te komen zodat je jouw racer vooraan in de groep kon positioneren. Voorbijsteken was namelijk moeilijk op dit parcours. Zeker met al die brede karren met dubbele rijen mollen.
Kross was goed vertrokken: hij was als tweede uit de tunnels gekomen en vlamde nu naar de Tweede Grote Poort. In een glimp zag hij links en rechts de delegaties staan met hun bont gekleurde vlaggen. Kross bleef achter de koploper hangen en met de grote groep achter hem stormden ze door de Tweede Grote Poort. Eén grote wolk opspattende aarde.
Kross had de raad van zijn vader gekregen om de eerste rondes op te schuiven naar de tweede of derde plaats. Nét achter de koploper. Zo kon hij goed het gekozen spoor van de leider volgen en ondertussen zoeken naar een sneller alternatief voor de laatste ronde. Wat gemakkelijker gezegd was dan gedaan. De eerste racer ging heel snel en Kross moest hemel en aarde bewegen om te kunnen volgen. Het werd al vrij snel duidelijk dat de klassieke sledes dit tempo niet konden volgen door het betere bochtenwerk van de racers. Na de eerste ronde hadden drie racers een korte voorsprong op de rest van de groep. Kross reed nog steeds in tweede positie. De tactiek van zijn vader om het traject van diegene voor hem te volgen bleek goed te werken. Totdat de racer voor hem ineens een bocht miste en in de zandbak belandde. Kross volgde slaafs het traject van zijn voorganger en belandde eveneens in de zandbak. Bij het missen van de bocht raakte de racer van de koploper een stenen stut van de gang en werd zwaar beschadigd. Toen een paar seconden later Kross er tegenaan knalde brak de andere racer in twee delen. Kross keek angstig in het rond op zoek naar de bestuurder. Gelukkig kroop deze even later uit het voorste deel van de racer en baande zich een weg tussen de mollenlijven. Toen hij Kross zag, deed hij teken dat alles oké was en dat Kross zich moest omdraaien om verder te gaan. Toen Kross zijn racer weer op het parcours getrokken had was het hele peloton hem al gepasseerd.
Kross begon aan zijn inhaalrace. Al snel had hij een tweetal klassieke sledes ingehaald en bij het ingaan van de voorlaatste ronde bengelde hij achteraan het grote peloton. Hij zag nergens een kans om deze brede groep voorbij te steken. De Arena was lang maar niet lang genoeg om de hele groep ineens voorbij te gaan. En na de Arena was een scherpe bocht waardoor de hele groep in de remmen moest en Kross de snelheid verloor die hij nodig had om in te halen. Hij zag nog maar één mogelijkheid maar dat manoeuvre kon hem ook zijn racer kosten. En een paar botten. Voor het indraaien van de Arena aan het begin van de laatste ronde dook Kross met zijn racer in een van de tien smalle gangen. Wanneer ze de poort van deze gang hebben gesloten ben ik binnen een halve minuut zo plat als een pannenkoek, dacht hij, en kunnen ze me van die poort afkrabben. Hij kende ondertussen de kwaliteit van alles in het Moedernest: mooi en heel degelijk.
Koning Gideon zat naast Ronbin gespannen te kijken aan de rand van de Arena. Er was al één racer voorbijgekomen en het was niet Kross. Nu hoorden ze duidelijk het gedaver van een naderende groep racers en sledes. Ook daar was Kross niet bij. Toen deze groep hen voorbij stormde, verscheen Kross, met zijn drie mollen achter zich, ineens uit één van de kleine gangen en slaagde er net in om de groep voorbij te steken vóór de Grote Tweede Poort. Koning Gideon en de hele delegatie brulde zich hees. De laatste ronde!
Een weinig spannende ronde. Kross kreeg de racer voor hem nooit meer in het vizier. Hij besliste al vrij snel om enige veiligheid in te bouwen om zo zijn tweede plaats te consolideren. Achter hem was een prins er in geslaagd om met een klassieke slede de derde plaats te bemachtigen.
Dat moet een echt racetalent zijn, dacht Kross.
De winnaar bleek de Bouterprins te zijn met de grote kap over het hoofd. Kross noemde hem al snel “Capuchon”. Kross werd tweede in de race en eindigde uiteindelijk als zesde in het eindklassement en moest samen met vier andere prinsen de wedstrijd verlaten. Toen ze de Arena uitwandelden werden ze teruggeroepen door een van de juryleden. Prins Lenger was zwaar gewond geraakt toen hij, net voor Kross, crashte met zijn racer. Daardoor moest deze prins noodgedwongen opgeven en werd Kross alsnog geselecteerd voor de laatste test. Kross besefte dat de grote droom van hemzelf en zijn vrienden nog niet verloren was. Deze kans ging hij niet laten schieten!

Kross werd gedropt in een gebied met taaie wortels, waarschijnlijk van een of andere grote rietplant. Er dwars doorheen graven of eronder door graven ging veel tijd en energie kosten. Hij zou eerst terug naar de Oppervlakte gaan via het muizengat waarin ze hem gedropt hadden om zijn positie te bepalen. Daarna kon hij terug naar beneden om te beginnen graven of boven blijven en bovengronds reizen. Maar het was ondertussen middag en de zon zou waarschijnlijk voor fel licht zorgen.
“Dank u Biks”, prevelde Kross, “dank u voor de kijkpot”. De kijkpot was een op maat geslepen bruine glasscherf die verwerkt was in een hoofddeksel. Daardoor kon een Bouter overdag buiten lopen zonder verblind te worden. Het nadeel van deze constructie, los van het grote gewicht, was dat zijn gezichtsveld beperkt was. Vooral in de hoogte. Kross nam de zware kijkpot uit zijn rugzak, zette hem op zijn hoofd en kroop via de gang weer naar boven. Eens hij boven was kwam hij terecht in een veld van hoge stengels.
Dit gaat snel gaan, glimlachte Kross. Deze stengels buigen makkelijk weg wanneer je erdoor loopt. We gaan dus lopen en niet graven!
Hij tilde zijn rugzak op om hem over zijn schouder te gooien toen zijn oog op de spade viel. Amal zei steeds dat ze hun spades bovenop hun rugzak moesten plaatsen wanneer ze aan het Oppervlak waren. Met de T-greep naar boven. Het belang van dit hele gedoe was hem steeds ontgaan. Maar omdat zijn vrienden dit advies steeds slaafs opvolgden besloot Kross om zijn spade ook zo te plaatsen. Hij vertrok richting Westen. Bij de start hadden de juryleden hem verteld dat hij ten oosten van Cetrix werd gedropt. De richting bepalen aan de hand van de zon of de sterren was iets dat bij de Bouters er van kinds af aan ingedramd werd. Ondergronds heb je namelijk geen idee van richting en dan zit er niets anders op om ’s avonds of ’s nachts naar het Oppervlak te kruipen om je richting te bepalen. Heel wat Bouter-kinderen overleefden hun eerste jaren niet omdat ze de weg naar het nest niet meer vonden waardoor ze verhongerden of terecht kwamen in de maag van een of ander roofdier. “Bouters zijn en blijven prooidieren”, zei Amal steeds, “daar moet je steeds in je achterhoofd houden.”
Kross ontdekte al snel de rand van de Grote Weg en schoot goed op. De rietstengels boden niet zo veel weerstand wanneer je erdoor stapte. Kross had niet in de gaten dat boven hem het silhouet van een “biddende” roofvogel zichtbaar werd. De Bouter vormde een makkelijke prooi: hij trok een spoor door het riet dat van ver te zien was en hij kon zich nergens verstoppen. Toen Kross eerst zacht hoorde fluiten en daarna luid gefladder hoorde was het al te laat. De torenvalk greep hem vast en nam hem mee in de lucht. De klauwen van de valk hadden de T-greep van de spade stevig vastgegrepen. Met een snelle reflex maakte Kross de schop los en viel terug naar het Oppervlak … midden in een zee van rietstengels. Hij zette zich snel recht en begon als een rasechte Bouter onmiddellijk een gat te graven om zich te verbergen. Maar door de sterke wortelstructuur van het riet schoot hij niet op en hij hoorde al snel het gefladder van een terugkerende valk. Kross keek wanhopig om zich heen en ontdekte iets verderop een molshoop. Hij spurtte er naartoe en dook in het gat. Hij kwam weer onder de grond terecht en liet een diepe zucht.
“Ik ben nog steeds in de race maar ik heb de tijd die ik gewonnen had verloren én nu ik sta weer ondergronds. Lang leve Kross de vliegende Bouter“, dacht hij smalend.
Kross vervolgde zijn weg richting Westen via het gangenstelsel van een mol.
Na een aantal keer de richting bepaald te hebben aan het Oppervlak was Kross beginnen graven. Niet met de schop, maar met zijn handen. Bouters graven niet zo snel als mollen, maar hun graaftechniek lijkt er hard op. Met hun grote handen harken ze de aarde voor zich weg, trekken het onder hun lichaam door om het dan met hun voeten weg te stampen. Niet Kross zijn favoriete bezigheid. Door de gangenstelsels en bouwwerken die de Bouters in de loop van de jaren ontwikkeld hadden moesten Bouters nog zelden graven. Wel eens om je richting te bepalen, maar niet om afstanden te overbruggen zoals Kross nu aan het doen was.
Tegen de avond had Kross een grote ruimte ontdekt. De ruimte liep in beide richtingen door over een grote afstand en de ondergrond was licht hellend. Een zijde was helemaal afgewerkt met gestapelde stenen: een bescherming tegen woelmuizen. Dat zag je wel meer in Bouter-gemeenschappen. Hij was dus terug in de bewoonde wereld. Aan de andere zijde van het hellend vlak ontdekte hij een diepe kuil met daarboven een ingegroeide lichtconstructie die hij eerder had gezien in de Arena.
Nee maar, hij was in de Arena. Die herkende hij nog van de race. Hij was ergens tussen de twee poorten uitgekomen. Hij kon geen van beiden zien in de schemering. Hij moest op het rechtse toeschouwer-gedeelte van de tribune zijn terechtgekomen. De Grote Zaal bevond zich aan de linkerzijde.
Het ging uren kosten om helemaal rondom te lopen. Tijd die hij niet had want iets verderop had hij het silhouet van Capuchon ontdekt. Capuchon probeerde over de rand te klimmen maar sprong steeds terug. Toen Kross in de diepte keek merkte hij snel waarom. Beneden liepen twee wezels die probeerden Capuchon te pakken te krijgen. Elke keer dat hij met zijn benen over de rand zwaaide sprongen de monsters op. In de verte ontdekte Kross nog meer worstvormige silhouetten van wezels of hermelijnen in de kuil.
Kross zijn hersenen draaiden of volle toeren. Een woelmuis vangen om de dames of heren daar beneden af te leiden? Al slaagde hij er in om snel een woelmuis te pakken te krijgen: die beesten in de diepte hadden maar een paar seconden nodig om een muis op te peuzelen. Dat had hij zelf gezien bij de wezel van zijn nieuwste racer.
Wachten totdat Capuchon een poging waagde en er dan zelf voor gaan?
Kross wachtte totdat Capuchon zijn benen over de rand zwaaide en de wezels daarop reageerden. Het moment dat hij zich wou afzetten tegen de rand ontdekte hij al snel dat de wezels hun rollen verdeeld hadden. Eentje bleef bij Capuchon en de tweede schoot zijn richting uit.
Wat moest hij nu doen? Wachten tot er een derde prins op het toneel verscheen? Maar welke van de drie ging niet opgepeuzeld worden? Wachten op deze dodelijke loterij vond hij maar niets.
Wat zou Kross de vliegende Bouter doen in deze situatie, dacht hij. Hij had Biks ooit zien knutselen aan een soort van Vleugel om een waterplas met waterratten over te vliegen. Bij de eerste test stortte het ding in het water en kon de Bouter nog net gered worden doordat ze hem aan een touw hadden vastgemaakt. Er was nooit een tweede test gekomen bij gebrek aan vrijwilligers. Biks was steeds blijven beweren dat het misgegaan was door het touw dat aan de Bouter bevestigd was. Dat had de Vleugel uit balans gebracht waardoor hij neerstortte. Biks had de Vleugel gebouwd met een groot blad, wat twijgen en touw. Touw was geen probleem: dat hij van bij de start rond zijn middel gebonden. Een tip van Archi.
Maar al dit materiaal zou hij hier niet vinden. Wel aan het Oppervlak. Kross liep naar de zijwand waar hij een paar stenen probeerde los te maken met zijn handen om zo een gang naar boven te graven. Maar hij kreeg met zijn handen nagenoeg geen beweging in de stenen. Plots stond Capuchon naast hem en gaf hem zijn schop. Snel wrikte Kross een aantal stenen los en begon een weg naar boven te graven. In een paar minuten had Kross een doorgang gemaakt en viel fel maanlicht naar binnen.
“Volle maan”, foeterde hij.
Capuchon, die gevolgd was, week achteruit richting duisternis. Kross zette zijn kijkpot op en sprong naar het Oppervlak op zoek naar het materiaal voor zijn Vleugel.
“Ik krijg hoofdpijn van die pot. Blijkbaar houdt hij niet voldoende licht tegen. En door dat gewicht …”
Vloekend ging hij op zoek naar materiaal en al snel had hij een paar soepele twijgjes en een groot blad gevonden. Een pakket dat veel te groot bleek te zijn voor het gegraven gat naar de Arena. Kross rolde het blad rond de twijgjes en sleepte het pakket naar het gat. Daar zat er niets anders op dan het hele gat verder uit te graven met zijn handen.
Eens beneden in het rustgevende schemer van de Arena sleepte hij alles naar de rand van de kuil. Hij rolde het blad open en legde de twee dikste twijgen er gekruist over. Met het touw verbond hij de twee twijgen stevig aan elkaar. Daarna reeg hij het blad op geregelde afstanden aan beide twijgen. Een derde soepele twijg boog hij zodanig dat er een soort hoepel ontstond onderaan de Vleugel.
Plots tumult bij de wezels deed hem opkijken. Capuchon had nog een poging gewaagd en was gewond geraakt aan het been. Kross zette zich recht, zwaaide naar Capuchon en gaf hem teken om dichterbij te komen.
“Verdomde Bouter-goedheid”, grommelde Kross. Zijn vader had er steeds op gehamerd om andermans belang boven je eigen belang te stellen. Want dat was “de reden waarom de Bouters nog altijd bestonden”. De lijst met geïnteresseerden om de Bouters te verdelgen was lang, de lijst met slachtoffers nog veel langer. Wanneer de Bouters ook elkaar gingen tegenwerken dan zou het einde van de wereld snel in zicht komen.
Capuchon strompelde dichterbij en brabbelde met een piepstemmetje: “Wat is dat?”
“Ik ga vliegen”, zie Kross veel kordater dan dat hij eigenlijk was. “Als je wil, dan mag je mee. Het blad heeft voldoende draagkracht voor twee.”
Hij gaf hem een stuk touw en vroeg Capuchon om hetzelfde te doen. Kross maakte het touw achter aan de Vleugel vast en maakte een lus aan het andere eind. Zo had hij het de eerste en enige vrijwilliger van Biks zien doen: met beide handen de hoepel vasthouden en de voeten in de lus stoppen zodat de Bouter horizontaal onder de Vleugel komt te hangen.
“Voor onze voeten”, zei hij tegen Capuchon.
Op aangeven van Kross tilden ze beiden de Vleugel op, knikten even kort naar elkaar, namen een aanloop en sprongen over de rand.
Wat er toen gebeurde ging razendsnel. De Vleugel viel een heel eind naar beneden vooraleer het blad zich opspande en de Vleugel met een ruk naar boven ging. Toen dat gebeurde schoot de lus aan Kross zijn voeten los waardoor de Vleugel schuin ging hangen en een scherpe bocht maakte. Door de snelheid en de plotse verandering van richting werd Kross naar buiten geslingerd en werd hij met een boog richting grond gekatapulteerd. Hij zag in een ooghoek nog hoe de Vleugel opnieuw horizontaal ging hangen en recht naar de verlichting van de Arena vloog.
Toen Kross de grond met een zware smak raakte, zag hij dat de twee wezels zich hadden omgedraaid en zijn richting uit stormden. Het leek alsof hij enkel de kleine fijne flitsende tandjes in hun bek zag. Hij probeerde op te staan maar viel opzij. Hij probeerde weg te kruipen van die monsters. Maar de twee wezels hadden hem in een paar seconden te pakken. Kross laatste gedachte was bij zijn vrienden die hij thuis had achtergelaten.
Een wezel beet hem in de schouder, de andere in zijn voet. De pijn vlamde door zijn hele lichaam.
Toen klonk er een luid fluitsignaal en lieten de wezels onmiddellijk los. Kross smakte voor de tweede keer in evenveel minuten tegen de grond. De pijn in zijn schouder en voet was ondraaglijk. De wezels draaiden zich om en liepen weg. Er verschenen twee gestalten die op Kross toeliepen.
“Je denkt toch niet dat we onze prinsen laten opeten?”, zei een man met heldere ogen.
“Maar wel proeven”, foeterde Kross en wees naar zijn bebloed been.
“Dat overleef je wel. We gaan je meenemen en oplappen. Een bad en zalf doen wonderen, weet je.”
“Waar is Capuchon?”, fluisterde Kross.
“Capuchon?”, vroeg de man verbaasd. “Wat is dat voor iets?”
“De prins die met mij aan de Vleugel hing.”
“Oooh die. Mijn collega’s zijn onderweg. Jullie gaan wezel-littekens aan dit avontuur overhouden. Zo herken je stoere krijgers!” De man kon zijn lach moeilijk onderdrukken.
“Kom mee en bijt op je tanden, krijger. Nog een paar gangen door en dan je kan rusten. Morgen is de voorstelling van de winnaar en dan kan de Grote Tocht eindelijk beginnen. Het wordt eens tijd dat het Verloren Volk gevonden wordt”.
“Wie heeft er nu gewonnen? Ik? Ik heb de Vleugel gemaakt en Capuchon meegenomen!”
De man zweeg en bleef zwijgen. Kross werd gewassen en verzorgd. Even later viel hij in een diepe slaap.
Toen hij wakker werd zat zijn vader naast hem, maar die was al even zwijgzaam als de man met de heldere ogen. Hij zei tegen Kross dat hij rustig moest afwachten totdat het tijd was voor de Slotceremonie.
Heel wat later, toen ze werden opgeroepen, gaf zijn vader hem de prinselijke medaille met de blauwe steen.
“Hoe kom jij daaraan?”, vroeg Kross verbaasd.
“Da’s een verhaal voor later”, zei koning Gideon, “weet enkel dat je je dienstarbeid nog moet uitvoeren. Nog zeven nachten lang.”

Bovenstaande teksten zijn beschermd door het auteursrecht en een i-DEPOT bij het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BOIP).